© Museum JoCas © Teksten: Wikipedia en Cor Bastinck,- Foto’s algemeen: zie tabblad “Info-Contact” indien afwijkend zie tekst bij de foto
Oudnederlands op schrift: Hebban olla vogala …
Hebban
olla
vogala …
is lange tijd aangemerkt als de oudst bekende zin in het Oudnederlands.
Het is een bijschrift, die in 1932 in Oxford door de Engelse germanist
(universitair deskundige Germaanse talen) Kenneth Sisam werd ontdekt
op de laatste bladzijde van een Oudengels prekenhandschrift uit de abdij
van Rochester. De tekst, die werd geschreven door een West-Vlaamse
kopiist, dateert naar schatting uit het derde kwart van de 11e eeuw. De
eerste twee zinnen zijn in het Latijn. De taal waarin de rest van de tekst
geschreven is wordt door de meeste taalkundigen als Oud-
Westnederfrankisch aangeduid, maar hierover bestaat nog controverse.
De volledige zin luidt:
Hebban olla uogala nestas hagunnan hinase hi(c) (a)nda thu uuat unbidan uue nu
Het is de vertaling van de Latijnse paralleltekst die ervoor staat:
Quid expectamus nunc. Habent omnes uolucres nidos inceptos nisi ego et tu.
De Nederlandse vertaling nu zou luiden:
Alle vogels zijn nesten begonnen, behalve ik en jij. Waar wachten wij nu
op?
Waarschijnlijk ontstond het vers toen de kopiist, werkend aan een
manuscript, een nieuwgesneden pen probeerde (= probatio pennae,
proeve van de pen of pennenprobeersel), alvorens verder te werken. Hij
schreef het versje neer in het Latijn en schreef er vervolgens de vertaling
onder, in (vermoedelijk) zijn eigen taal.
Daar delen van de tekst moeilijk leesbaar zijn, zijn andere lezingen
mogelijk:
hagunnan ("begonnen") kan ook bigunnan (met dezelfde betekenis) zijn.
unbidan uue ("wachten we") wordt soms ook als unbidat ghe ("wachten jullie") gelezen.
hinase is een samengesteld woord: hi(t) na se - "het ne zij" - "'t en zij" - "tenzij"; hit in plaats van 'het' is typisch West-Vlaams.
Gerrit Komrij beschouwde de regel als de eerste Nederlandse poëzie en wijdde er in zijn boek In Liefde Bloeyende een
geheel hoofdstuk aan.
Er zijn meerdere interpretaties mogelijk:
als liefdesgedicht of liefdesliedje: de auteur verlangt ernaar een gezin te stichten, zoals de vogels in de lente hun nest
bouwen;
religieuze beeldspraak: de schrijver (naar men aanneemt een geestelijke) drukt zijn verlangen uit om opgenomen te worden
in de gemeenschap (van een abdij) of in het huis van God;
ook als taalspel: het aantal lettergrepen in de Latijnse en Oudnederlandse taal komt dikwijls overeen: ab | ent, 2
lettergrepen; Heb | ban, ook 2 lettergrepen. Het klopt ook in: om | nes; ol | la enzovoort.
De meeste taalkundigen waren het er lang over eens dat de tekstregel in een West-Vlaams dialect van het Oudnederlands
geschreven is. Zij letten hierbij op het feit dat er alleen sterke klinkers voorkomen (hebban in plaats van hebben). In de
Latijnse regel staat er ook abent, dus zonder begin-h, in plaats van habent. Dit is echter een kenmerkend verschijnsel in de
meeste Ingveoonse dialecten, niet alleen het West-Vlaams.
In 2004 is hierover onder impuls van de Belgische hoogleraar Luc de Grauwe een nieuwe opvatting ontstaan. Deze opvatting
is dat dit zinnetje geheel of grotendeels in het Kentse dialect van het Oudengels is geschreven, of een mengtekst is: "Veeleer
dan West-Vlaams met een Kents vernisje [...] is onze tekst misschien geïntendeerd Kents met West-Vlaams substraat". Het is
vermoedelijk wel degelijk door een uitgeweken West-Vlaamse monnik geschreven, want het gehanteerde schrifttype is
ontegensprekelijk continentaal (De Grauwe 2008, Kwakkel 2005).
De Antwerpse emeritus-hoogleraar Xavier Dekeyser, anglist, vond dit "zo treffend en gevat verwoord", dat hij zich hierbij
volmondig aansloot en er zelf een treffende karakterisering aan toevoegde: hij noemt het pennenprobeersel nu ook tegelijk
een "probatio linguae, of een min of meer geslaagde taaltoets in het Oudengels"; ook de literair-historicus Frits van Oostrom
kon zich hier nu in vinden.
Kenny Louwen onderwierp in 2008, net zoals De Grauwe het hem al had voorgedaan, de taalvormen nogmaals aan een
vergelijkend taalonderzoek en kwam daarbij eveneens met volle overtuiging tot de slotsom dat het tekstje een typisch
hybride karakter draagt.
Er zijn ook oudere geschriften gevonden met volledige teksten in voorlopers en/of dialecten van het Nederlands, zoals de
Wachtendonckse Psalmen (van halfweg 10e eeuw), terwijl er losse zinnetjes bekend zijn uit de 9de, 8ste en zelfs 6e eeuw
(in de Salische Wet). De oudst bekende zin luidt: "Maltho thi afrio litho" - "Ik zeg je: ik bevrijd je, laat", al wordt ook van de nog
oudere runeninscriptie van Bergakker (1e helft 5e eeuw) door sommigen gesteld dat deze oud-Nederlands is.
Drie andere zeer oude zinnen:
An âuont in an morgan in an mitdon dage tellon sal ic in kundon, in he gehôron sal - "'s Avonds en 's morgens en 's middags
zal ik vertellen en verkondigen, en hij zal horen" (Wachtendonckse Psalmen)
Visc flot aftar themo uuatare - "Een vis zwom in het water" (9e eeuwse paarden- en wormbezwering)
Gelobistu in got alamehtigan fadaer - "Geloof je in God de almachtige vader". Deze zin is driehonderd jaar ouder dan
Hebban olla vogala en staat in de Oudsaksische doopgelofte uit het eind van de achtste eeuw.
Oudnederlands is de taal die gesproken en geschreven werd tijdens de vroege middeleeuwen (circa 450 tot 1150) in een deel
van de gewesten die nu Nederland en België vormen, verder ook aan de Franse Noordzeekust (Frans-Vlaanderen, nabij
Duinkerke, tevens tot Stapel en mogelijk tot aan Berck) en de nu Duitse Nederrijn. De term wordt gebruikt ter
onderscheiding van Middelnederlands en Nieuwnederlands om de verschillende fasen waarin het Nederlands zich
ontwikkeld heeft enigszins te kunnen periodiseren.
Met Oudnederfrankisch wordt in engere zin ook wel alleen het Oudnederlands bedoeld. Het Oudnederlands steunde zowel
op het Oudoost- als het Oudwestnederfrankisch. Ook het uit het Oudnederlands voortgekomen Middelnederlands steunde
op beide hoofddialecten. Volgens geleerden waren er dan ook geen grote wezenlijke verschillen tussen beide. Uit het
Middelnederlands heeft zich vervolgens het Nieuwnederlands ontwikkeld. Dit heeft echter een meer westelijke kleuring ten
gevolge van de invloed van de Brabantse en Hollandse dialecten.
De twee begrippen "Oudnederlands" en "Oudnederfrankisch" worden vaak gewoon als synoniemen beschouwd.
Het woord monnik komt van het Griekse μοναχος (monachos), dat 'eenzaam'
betekent, en het woord μονος (monos), dat 'alleen' betekent. Met de aanduiding
monnik wordt iemand bedoeld die vanuit religieuze overtuiging afziet van het
stichten van een gezin en die voor een speciale levensinvulling kiest. Monniken
wonen dikwijls bij elkaar in een klooster of abdij, waar ze een speciale
dagindeling hebben die helemaal gewijd is aan oefening in en beoefening van
hun religie. Er bestaan echter ook tradities waarbij de monniken niet bij elkaar
wonen maar een actief bestaan in de samenleving hebben. Vaak zijn deze
werkzaam in gezondheidszorg, maatschappelijk werk of onderwijs.
Veel ziekenhuizen zijn gesticht door nonnen of monniken. Vandaag de dag
worden verpleegkundigen in Nederland nog vaak 'zuster' of 'broeder' genoemd:
een verwijzing naar deze vroegere tijden.
Een kopiist was een monnik die boeken overschreef. Voor de komst van de boekdrukkunst was overschrijven de enige
manier om boeken te vermenigvuldigen. Vanaf de 13e eeuw werd de boekvervaardiging stilaan overgenomen door
lekenateliers en was de kopiist een van de vele ambachtslieden die bij het maken van een handschrift betrokken waren.
De Leidse Willeram, ook wel Egmondse Willeram genaamd, is het oudste bewaard
gebleven handschrift dat gedeeltelijk in het Oudnederlands of Nederfrankisch is
geschreven.
De Egmondse of Leidse Willeram is een vertaling en bewerking van de Hooglied-
parafrase van Williram, abt van het Beierse klooster Ebersberg. Deze abt Williram moet
zijn boek geschreven hebben omstreeks 1059-1065, in een Oostfrankisch (Hoogduits)
dialect. Deze Hooglied-interpretaties waren in de tijd van Williram niet nieuw, maar
Williram maakte wel een zeer oorspronkelijk boek, alleszins naar de vorm, doordat hij
drie versies van de tekst opnam in zijn werk. Zijn handschrift had drie kolommen met in
de middelste de Latijnse tekst uit de Vulgaat (bijbelvertaling), links zijn eigen gedicht in
Latijnse hexameters ( zesvoetig versritme) en rechts glossen (aantekeningen) in zowel
het Oudhoogduits als het middeleeuws Latijn. Wat de inhoud betreft blijft Williram zeer
traditioneel, zijn enige bron blijkt Haymo van Auxerre (van de benedictijner Abdij van
Sint-Germanus van Auxerre) te zijn.
Het commentaar van Williram von Ebersberg in de volkstaal beperkt zich tot de hoogliedparafrase zelf. De inhoudelijke
commentaar blijft in het Latijn.
De tekst van Williram was blijkbaar vrij populair want omstreeks 1100 moet hij al beschikbaar geweest zijn in de Abdij van
Egmond. Het handschrift dat zich nu bevindt in de Leidse Universiteitsbibliotheek met als signatuur BPL 130, is namelijk op
paleografische (het bestuderen en ontcijferen van oude handschriften en archiefstukken) gronden duidelijk te situeren
omstreeks die tijd en heeft duidelijk de kenmerken van het scriptorium (schrijfruimte) van Egmond. Anderen zijn
voorzichtiger en zeggen dat het misschien in Egmond gemaakt zou zijn.
De Wachtendonkse Psalmen vormen een verzameling van in het Oud-Oostnederfrankisch of Oudnederlands vertaalde
psalmen.
Hun naam wordt ontleend aan de Luikse kanunnik Arnoldus van Wachtendonck die in de zestiende eeuw een handschrift
van de psalmen in zijn bezit had. Toen de Vlaamse humanist Justus Lipsius van Leiden naar Leuven terugkeerde leerde hij
het handschrift kennen tijdens een bezoek aan Arnold Wachtendonck in Luik. Lipsius leende in 1591 het manuscript voor
verder onderzoek. Hij schreef een aantal psalmen over en het zijn deze afschriften die uiteindelijk de huidige versie van de
Wachtendonckse Psalmen zouden vormen, het oorspronkelijke manuscript ging verloren. Ook de kopieën van Lipsius zijn
ondertussen verloren, alleen een deel van zijn notities is bewaard gebleven.
Het Corpus Gysseling is een verzameling van alle Middelnederlandse (en veel Oudnederlandse) teksten die bewaard
gebleven zijn van voor 1301.
De uitgave is in de periode 1977-1987 samengesteld door de Gentse taalkundige Maurits Gysseling.
Het Corpus Gysseling is, met de registers erbij, een reeks boeken van 15 delen. De eerste negen delen bevatten de
zogeheten "ambtelijke bescheiden", niet-literaire teksten, de volgende zes delen bevatten literaire teksten. Alle teksten uit
het Corpus Gysseling zijn integraal opgenomen op de cd-rom met het Middelnederlandsch Woordenboek.
Het Corpus Gysseling is de basis voor het Vroegmiddelnederlands Woordenboek. Alle in het corpus voorkomende woorden
zijn in dit woordenboek beschreven.